Posts tonen met het label Amundsen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Amundsen. Alle posts tonen

zondag 1 december 2013

Vrijdag 22 november: Drake Passage en Half Moon (versie 2)




De eerste ijsberg komt langsdrijven. It's kodaktime!  Op het hellende deel zitten pinguins.


Kinbandpinguiins op onze eerste ijsberg






We staan veel op het dek en kijken naar de vogels, vaak samen met Welshman Simon, die het meeste weet van vogels.
Veel petrels (Kaapse duiven) en albatrossen, waaronder de roetkopalbatros, heel veel waren er, voor ons iets als kraaien, maar Simon vertelde dat het heel bijzonder was. Waarvan akte, wij weten niet beter.




Cape petrel  of Kaapse duif






Simon verzorgt ook een lezing over pinguïns, hun gedrag, de soorten. Interessant, veel mooie foto’s, leuke gids ook, 'naturalist' worden de gidsen aan boord genoemd.
Direct daarna de eerste lezing van Herman Wijffels, over de situatie waarin we nu verkeren: financieel-economisch, ecologisch, onze wijze van organiseren en onze cultuur van verspilling.
Dan een briefing over de IAATO-gedragsregels op Antarctica. Belangrijkste zaken waren het niet binnenbrengen van vreemde zaden en materialen via je kleding. Voor de eerste landing moet je je hele buitenlaag en vooral alle klittenband stofzuigen. Verder richtlijnen over het niet verstoren van de dieren op Antarctica. Ze zijn niet bang en de neiging is om naar ze toe te gaan. Opzet is dat de dieren geen gedragsverandering mogen vertonen in de buurt van mensen. Pinguïns, vooral de Gentoo-pinguïns zijn vaak zo nieuwsgierig dat ze zo naar je toekomen.
Verder de stimulans om vooral mee te doen. Ga naar het dek, onderga het, be there! Gingen we aan land, dan liet de kapitein niet na om elke keer weer te zeggen,  dat elke landing een kans is om meer te zien en mee te krijgen van Antarctica. Het expeditieteam wordt voorgesteld; gidsen, biologen, metereologen, geologen, veel kennis aan boord.


’s Middags de eerste verrassing. Door de noordenwind en het rustige weer zijn we veel eerder bij de Shetlandeilanden dan gepland en kunnen we aan land.
Stap 1 is het zo goed mogelijk stofzuigen van de kleren. Vooral klittenband is belangrijk. Alles is er op gericht om te voorkomen, dat er vreemde zaken op Antarctica terechtkomen.

Ilona en Deddeke





Dan terug naar de hut en alle laagjes stapelen. Bij de eerst paar landingen blijven we experimenteren met de beste aanpak.  Aan het einde van de reis is mijn standaard:  thermo en wollen ondergoed over elkaar, skibroek of winddichte broek, afhankelijk van de kou, regenbroek. Dunne wollen sokken (Bridgedale) en daarovereen skisokken van wol. Bovenkleding: icebreaker en soms nog een extra fleece, dan de windstopper en de rode parka. Fleece kol, die ik over mijn hoofd en om mijn hals doe, dan de windstoppermuts met oorflappen er over. Eventueel de capuchon. Zonnebril mee aan touwtjes. Ik heb meestal de dikke wanten aangehad,  met ritsjes tussen duim en wijsvinger. Ritsje rechts 1 cm open voor mijn wijsvinger om foto’s te maken. Bij heel koud weer zijden onderhandschoentjes. Ook fijn voor  die ene wijsvinger. Fototoestel mee. De kijker liet ik meestal achter, te zwaar.
Dan met de laarzen in de hand naar het achterdek. Laarzen aan en door een desinfectiebad naar de Zodiak. Je in de Zodiak laten helpen (er waren altijd drie mannen aanwezig om je handen vast te houden, er lag veel nadruk op veiligheid. Als we vanaf een eiland in een Zodiak stapten: laarzen schoonmaken in zee, met een soort borstelmat. Bij aankomst op het schip nog een keer borstelen en dan weer door de desinfectie. Dit alles is bedoeld om te voorkomen  dat we via onze laarzen en wandelstokken ziekten verspreiden vanaf het vasteland en van eiland naar eiland.

Laarzen schoonmaken en het desinfectiebad op het achterdek  (Deddeke)

We varen eerst tussen de Shetlandeilanden door, richting Half Moon.
Onderweg mooie  plaatjes.





De eerste landing was op Half Moon, een piepklein eiland in de Shetlandeilandengroep. Het is de helft van een vulkaankrater.
Bijzonder om daar te staan, tussen de pinguïns, in de sneeuw.
Twee soorten pinguïns gezien: chinstrap- of kinbandpinguïns met een streep onder de kin en gentoo- of ezelspinguïns met een rode snavel en een witte stip aan de kop. Ze waren druk bezig met hun nesten en namen steentjes mee vanaf het strand naar hoger gelegen plekken. We waren gewaarschuwd voor pinguïn -highways: de routes die de pinguïns kiezen van het strand naar hun nest. Zij hebben altijd voorrang. Verder was een ijzeren regel van 5 meter afstand. (Behalve als de pinguïns zelf een andere keuze maakten)
Het lezingenprogramma wordt ter plekke opgeschort: de landingen gaan altijd voor, heel fijn aan deze reis.

Hieronder een deel van de foto's.


Gentoo

Kinband



Steentjes worden van het strand gehaald voor de nesten







Snelverkeer




Gentoopinguin, liggend in de sneeuw

Mossen

Wedell zeehond luiert in de zon

Pinguinsporen tussen de nesenen de zee


Pinguinei, leeggeroofd door een Skua. Die pakt het voorzichtig in de bek en maakt op een rustige plek een gaatje in het ei.

het schip


Kelpmeeuwen


's Middags de eerste lezing van Herman Wijffels, interessante benadering.

Ramsey Nasr  gaat van start. Hij gaat vertellen over de reizen van Amundsen en Scott. Vandaag een inleiding.

dinsdag 5 november 2013

De grote poolreizigers 1: Amundsen: Aan de Zuidpool

Roald Amundsen was een Noorse poolreiziger, die het hele arctische en nu ook het antarctische gebied wilde verkennen. Hij was de eerste die via de noordwestelijke doorvaart van Noorwegen naar het westen van Canada was gevaren. Ook had hij ambities voor de noordoostelijke doorvaart, boven Finland en Rusland.


In "Aan de Zuidpool" beschrijft hij zijn tocht naar het zuidelijkste puntje van de aarde.

Amundsen, systematisch en analytisch; de wetenschapper onder de poolreizigers.
Hij was van plan met het schip Fram met het ijs mee van uit de Beringstraat naar de Noordpool te drijven. Dat kan, omdat de Noordpool een drijvende ijskap is. De Zuidpool niet, Jules Verne had maar gedeeltelijk gelijk.
Begin 1910 werd bekend dat zowel Cook als Peary de Noordpool had bereikt. Wat bij nader inzien niet zo was, maar dat is weer een ander verhaal. Reden voor Amundsen om te beslissen dat de Zuidpool voor hem was.

Hij neemt een  half jaar de tijd voor de voorbereidingen vertrekt in augustus 1910 met de Fram.
Er gaan 97 halfwilde eskimohonden mee, die tot dan toe waren gehuisvest op een onbewoond eiland bij Stockholm. Het succes van de expeditie hing in feite af van deze honden; uitgebreid beschrijft hij hoe er voor ze wordt gezorgd, zodat ze gezond en fit en zo mogelijk ook handelbaar zullen aankomen op Antarctica.



Onderweg in de buurt van Madeira informeert hij zijn bemanning dat hij niet naar het noorden gaat maar naar de Zuidpool. Dit wordt, zoals hij het beschrijft, "goed ontvangen".

Begin 1911, 2 januari kruisen ze de Poolcirkel.
Half januari bereiken ze de Rosszee en starten ze met de bouw van hun winterverblijf.
De materialen worden uit de Fram gehaald met sleden. De honden willen slecht meewerken, vechten, en hebben weinig uithoudingsvermogen en gevoelige poten, na maanden stilliggen, maar ze worden al werkend getraind voor hun uiteindelijke taak.


Amundsen laat niets aan het toeval over: alle onderdelen van het prefabhuis, dat ze hebben meegenomen uit Noorwegen zijn genummerd en een van de timmerlui heeft het huis daar ook al eens in elkaar gezet op de werf. De fundamenten 1.20 m in het ijs, de deuren op het westen in verband met de oostendwinden.
De eerste keizerspinguïn, die komt kijken wordt even bewonderd maar verdwijnt dan toch in de pan.
Uiteindelijk bestaat het kampement uit veertien tenten en het huis, Framheim.


Scott, Amundsens rivaal, komt die zomer nog op bezoek. In het verslag spreekt Amundsen van een allervriendelijkste ontmoeting.
De Fram met een deel van de mannen vertrekt tegen het invallen van de winter in februari naar Buenos Aires en de overgebleven groep begint met het aanleggen van voedseldepots op de geplande route. De routes worden gemarkeerd met bevroren kabeljauwen, ook weer handig als hondenvoer op de terugweg.



Blikken met Noors pemmikan voor de honden, een mengsel van gedroogd mager vlees en vet,  worden opengemaakt en de pemmikan gaat in blokken mee op de sleden. Het inblikken was alleen nodig voor de warme delen van de reis. Op Antarctica is alle gewoon bevroren en kan het los worden bewaard. Op de Rosszee wordt gejaagd op zeehonden als voedselvoorraad voor de winter en voor de depots. Het bevroren voedsel kan eenvoudig worden achtergelaten: verder uit de kust zijn er geen rovers op Antarctica. ("Weet je hoe een ijsbeer een pinguïn vangt……niet dus…" (van Mirjam))

Ook bij de tochten naar en van de depots wordt nog steeds gekeken naar de verbetering van de materialen en de kleding. Met de honden gaat het steeds beter, ook door de ervaring en de harde hand, aan de beschrijvingen te zien, van de mannen.
De depots worden gemarkeerd met een rij genummerde palen met zwarte vlaggen aan weerszijden met 900 meter tussenruimte, zodat uiteindelijk elk depot over 18 km breedte gevonden kon worden.



Op de terugweg van het laatste depot, in maart, is het 40 graden onder nul. Tijdens deze laatste voorbereidende tocht verliezen ze honden en sleden door de kou, maar vooral door gletsjerspleten, diepe scheuren in het poolijs, die vaak met sneeuw zijn overdekt, waardoor verraderlijke sneeuwbruggen ontstaan..

De tenten in het basiskamp worden verbeterd, zodat ze minder wind vangen en er worden veel zeehonden geslacht om een wintervoorraad aan te leggen.
De honden krijgen goed te eten om ze een goede conditie te geven voor de tocht in het voorjaar.


De winter valt in.
De vijf wintermaanden, van maart tot juli, blijft het constant 50 graden onder 0.
Streven was dat half augustus alles klaar zou zijn voor de tocht: sleden, tenten. Kleding werd uitgebreid uitgeprobeerd en aangepast tot het goed zat en winddicht en isolerend was. Zwepen, laarzen, lichtgewicht kisten, slaapzakken, brillen, hondentuig, met alles wat meegaat wordt geëxperimenteerd tot het in orde is, het hele proces in detail beschreven door Amundsen. 







Logboeken voor dagelijkse waarnemingen gaan mee. Sneeuwschoenen had Amundsen meegenomen op basis van wat hij had gehoord van andere poolreizigers.



Begin september, in het vroege voorjaar gaan ze op pad, maar moeten de reis na een week staken, omdat het toch nog te koud is, tot min 60.

Bij de afbeelding: het grote wiel is de afstandsmeter

Uiteindelijk vertrekken ze half oktober, anderhalve maand later, met 5 man, 4 sleden met elk 13 honden.
Problemen ondervinden ze vooral van grote gebieden met gletsjerspleten, zeker als ze af en toe wat uit koers raken.



Onderweg worden sneeuwheuvels met zwarte vlaggen gemaakt om de route te markeren voor de terugreis. Begin november, na 6 weken, bereiken ze het laatste depot. Vanaf dit punt moeten ze alles meenemen, wat ze onderweg nodig hebben.

Ze trekken met een tempo van 37 km per dag met elke vierde dag als rustdag.
Wat zwakkere honden worden onderweg afgemaakt. Een aantal honden loopt weg, “deserteurs” in de woorden van Amundsen. Onderweg worden nieuwe kleine depots aangelegd voor de latere terugweg met levensmiddelen en voedsel voor de honden. Scheelt in gewicht.



Half november komen ze in heuvelachtig terrein, golvend ijs, waarover ze verder trekken. Vanaf dat punt wordt de reis naar de pool heen en terug op 60 dagen geschat. De hoeveelheid voedsel, dat meegaat, wordt aangepast aan deze inschatting.
Met de honden wordt vooral economisch omgesprongen. Er gaan 42 honden mee om de hoogteverschillen te overbruggen. Op het hoogste punt worden er 24 gedood en gaan ze met 18 verder. Daarvan dienen er later zes als voer voor de andere honden. Twee sleden met 12 honden zijn voldoende voor de terugtocht.
Ze trekken door bergachtig terrein, met toppen tot 4500 m: de Alpen, maar dan volledig met ijs bedekt. Gletsjerspleten en zwakke ijsbruggen vormen de grootste gevaren.

Op 7 december komen ze voorbij de 88.23  zuiderbreedte die Ernest Shackleton twee jaar daarvoor had bereikt; het punt waarvan hij voortijdig moest terugkeren.

Op 14 december 1911 bereiken ze de Zuidpool; om discussies te voorkomen over of ze er wel of niet zijn geweest, maken ze een tocht van 18 km rond dit punt.



Ze laten een klein zijden tentje, Polheim, achter met een vlaggenstok, een brief aan de koning van Noorwegen en een brief voor Scott, die inderdaad, zo zal later ook blijken, de eerstvolgende bezoeker was aan de mathematische zuidpool.



Na Kerst, op 28 december, passeerden ze de bergketen en werd de daling ingezet, het eerste moment dat ze zeker wisten, dat ze het zouden redden.
Op de terugweg trekken ze van depot naar depot. De eerder gedode honden worden opgevoerd aan de sledehonden.
In de depots laten ze achter wat ze voor de verdere reis kunnen missen, voor wie het maar vindt, zeg maar,  en op 25 januari 1912 zijn ze terug op Framheim.



Op 4 maart komen ze aan in Tasmanië, om daar te horen dat geen van de andere expedities de Zuidpool heeft bereikt.